Tot 1920 stond de geneeskunde open voor de theorie dat kanker werd veroorzaakt door een microbe. Al in 1772 veronderstelden artsen – weliswaar ten onrechte, zoals later bleek– dat de bacteriële ziekteverwekker Mycobacterium tuberculosis, die de oorzaak was van tuberculose, ook kanker veroorzaakte. Pas in 1890 werd er enig ondersteunend bewijs gevonden voor de theorie dat er een kankermicrobe bestond.
Dat bewijs kwam van William Russell, patholoog bij het Royal Infirmary in Edinburgh. Hij vertelde op een wetenschappelijke bijeenkomst in december 1890 dat hij een ‘organisme dat karakteristiek was voor kanker’ had ontdekt bij microscopische bestudering van tumorweefsel van kankerpatiënten.
Russel had in feite hetzelfde fenomeen gezien dat wetenschappers vandaag de dag rapporteren; deze organismen waren parasieten die zowel binnen als buiten cellen te zien zijn. De afmetingen liepen uiteen van ternauwernood zichtbaar tot ‘anderhalf keer zo groot als een rood bloedlichaampje’. De grootste leken op een schimmel- of gistachtige parasiet.
Hoewel zijn theorie met veel scepsis werd ontvangen werd deze in 1901 bevestigd door Harvey Gaylord van het New York State Pathology Laboratory die in alle gevallen van kanker die hij onderzocht ‘Russell lichaampjes’ aantrof1.
Ondanks deze ontdekkingen negeerde de Amerikaanse patholoog James Ewing de theorie en hij was de oorzaak dat de medische opinie een andere richting uitging. Hij schreef in 1919 dat ‘maar weinig competente waarnemers dit als een mogelijke verklaring van kanker beschouwen2. Ewing geloofde niet dat kanker het gevolg was van een infectie die mensen konden oplopen. En zo groot was zijn autoriteit dat praktisch al het onderzoek naar de theorie van de kankermicrobe stopte.
Bronnen:
1:Am J Med Sci, 1901; 121: 501-539
2:Ewing J. Neoplastic Diseases. Philadelphia, PA: WB Saunders Co., 1919