Het grootste probleem met essentiële vetzuren is tegenwoordig dat ze vaak niet in balans zijn: te veel van het één en te weinig van het ander kan leiden tot hartziekte en vele andere aandoeningen.
Enkele decennia geleden ontdekten artsen en voedingskundigen de suppletie van essentiële vetzuren (EFA’s) en plotseling sprong elke producent in de ‘hoe meer hoe beter’-stand. Supplementen werden gegeven voor elke aandoening, van hartziekte tot premenstruele spanningen, terwijl de voedingsindustrie de meervoudig onverzadigde vetzuren uit granen, soja en plantaardige oliën ging omarmen als ‘gezond’.
Een illustratie van het feit dat deze ‘hoe meer hoe beter’-opvatting nog steeds overheerst, is het volgende. Twintig jaar geleden adviseerde het Amerikaanse National Institute of Health (NIH) een bovengrens voor het dagelijks gebruik van omega-6-vetzuren van 6,7 g/dag, hetgeen equivalent is aan ongeveer 3 procent van de calorieën in een gemiddeld voedingspatroon. Het Nederlandse Voedingscentrum adviseert ook nu nog een percentage van 2 procent voor linolzuur (een belangrijk omega-6-vetzuur).
In januari van dit jaar bracht de American Heart Association bijna een verdrievoudiging aan van die aanbeveling toen ze de Amerikanen aanspoorde minstens ‘5 tot 10 procent van hun calorieën te laten bestaan uit omega-6-vetten.’ Afhankelijk van iemands lichamelijke activiteit, leeftijd en geslacht betekent dat tussen de 12 en 22 gram per dag.
Maar uit de decennia van onderzoek op dit relatief nieuwe gebied komt een soberder en gecompliceerder verhaal naar voren. Dergelijke grote hoeveelheden van één soort vet ten opzichte van de andere helpen de gezondheid niet, maar kunnen juist gezondheidsproblemen veroorzaken die even ernstig zijn als de problemen die veroorzaakt worden door het eten van ‘nepvetten’: de transvetzuren.
Uit onderzoek blijkt dat een onevenwichtige inname van omega-3- en omega-6-vetzuren verantwoordelijk is voor veel gevallen van hartziekte, hoge bloeddruk, diabetes en overgewicht. Overmatige suppletie van omega-6-vetten kan zelfs een belangrijke oorzaak zijn van depressie en bipolaire stoornis.
De omega-vetten
De belangrijkste essentiële vetzuren zijn twee families van vetten: omega-3 en omega-6. De omega-3-vetzuren zijn alfa-linoleenzuur (ALA, dat in lijnzaadolie en soja-olie zit en in sommige (dieet)margarines), eicosapentaeenzuur (EPA) en docohexaeenzuur (DHA). Die laatste twee zitten uitsluitend in algen en vette vis. Tot de omega-6-familie behoren linolzuur en gamma-linoleenzuur (GLA). Beide worden in het lichaam omgezet tot prostaglandines, die veel belangrijke lichaamsfuncties vervullen.
Tot de eeuwwisseling gingen artsen ervan uit dat omega-6 het belangrijkste essentiële vetzuur was omdat het ontstekingsremmende, bloedverdunnende en vaatverwijdende eigenschappen heeft. In 1993 sponsorde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een internationaal team van experts dat met de conclusie kwam dat ‘de gewenste inname van linolzuur tussen de 4 en 10 procent van de energie moest leveren’ en ‘de verhouding tussen linolzuur en alfa-linoleenzuur in het voedingspatroon tussen 5:1 en 10:1 (omega-6 in verhouding tot omega-3) moest liggen.’ Wie een grotere verhouding omega-6 ten opzichte van omega-3 consumeerde kon eenvoudig door meer vis of groenten te eten de balans verbeteren.
Verder werd men beducht voor een overmaat aan omega-3 vanwege de griezelverhalen die de ronde deden over bloedingen, verminderde bloedstolling en zelfs beroertes.
Om die reden is aan westerlingen, waaronder met name Amerikanen, decennialang verteld dat ze zoveel mogelijk meervoudig onverzadigde vetzuren moeten gebruiken in plaats van verzadigde vetten. Dat heeft ertoe geleid dat Amerikanen vooral meer omega-6-vetten zijn gaan eten en momenteel gemiddeld een verhouding van omega-6- tot omega-3-vetten in hun voeding hebben van 20:1, soms zelfs 50:1.
Die verhouding is stijgende in het voordeel van de omega-6-vetten nu de Amerikanen het eten van zeevis schuwen vanwege de mogelijkheid van vervuiling en gif in de vis. Ook van het meervoudig onverzadigde vet in het Nederlandse eetpatroon bestaat tachtig tot negentig procent uit linolzuur (omega-6). De rest is voornamelijk alfa-linoleenzuur (omega-3).